(Foto's: Terie Leijs)
Onderweg naar Thessaloníki, ongeveer 30 km, rijden we langs het stadje Agios Athanásios. Tijdens mijn tocht door Griekenland in 2008 sliep ik bij de papas van Agios Athanásios, Stávros, en zijn vrouw Helen. Ze raadden me toen aan om de Berg Athos te bezoeken. Op dit eiland zijn kloosters waar volgens hen de Grieks-orthodoxe religie het meest zuiver zichtbaar en voelbaar is. Mocht er een goede gelegenheid zijn, dan beloof ik er naar toe te gaan. In 2008 lukte het me niet om mijn belofte na te komen. Dit jaar (2014) vervul ik deze belofte en wil ik met een bezoek aan deze monnikenstaat mijn reis afsluiten.
Vanaf
het busstation loop ik op de aanwijzingen van de GPS naar het pelgrimsbureau in
het centrum. Het bureau is zo verborgen in het centrum dat ik het niet kan
vinden. Zelfs vlakbij, aan de overkant van het bureau, kennen de mensen het
niet. Een orthodoxe priester helpt me door voorbijgangers te vragen naar het
pelgrimsbureau tot een oude vrouw precies weet waar het is. Naast een
boekhandel hangt een bordje aan de muur: HOLY EXECUTIVE OF THE HOLY MOUNT PILGRIM’S BUREAU.
Op de Heilige Berg worden maximaal 110 orthodoxe en 10 niet-orthodoxe pelgrims toegelaten. Als niet- orthodox heb ik dus aanzienlijk minder kans. Op de vakantiebeurs in Nederland heeft Sofía Bournátzi, hoofd van het verkeersbureau van Chalkidikí, me beloofd om te bemiddelen indien er problemen zouden zijn. Er is pas overmorgen een plek voor mij, de anders-gelovige.
Na een rondje centrum Thessaloníki rijd ik met de stadsbus naar het K-TEL busstation waar de bus naar Ouranoúpoli pas tegen de avond vertrekt. Het is een rit van 120 km. Wachten in het busstation aan de buitenkant van Thessaloníki betekent mensjes kijken en een rondje slenteren.
Een groepje mannen uit Oekraïne loopt zoekend rond achter de zwartgerokte orthodoxe monnik. Logisch dat zij ook naar Athos zullen reizen. Zij zitten achter me in de bus. In de bergen suist de bus vloeiend door de bochten, mede dankzij de retarder (motorrem) en klimt ook erna even beheerst naar boven.
Op de Heilige Berg worden maximaal 110 orthodoxe en 10 niet-orthodoxe pelgrims toegelaten. Als niet- orthodox heb ik dus aanzienlijk minder kans. Op de vakantiebeurs in Nederland heeft Sofía Bournátzi, hoofd van het verkeersbureau van Chalkidikí, me beloofd om te bemiddelen indien er problemen zouden zijn. Er is pas overmorgen een plek voor mij, de anders-gelovige.
Na een rondje centrum Thessaloníki rijd ik met de stadsbus naar het K-TEL busstation waar de bus naar Ouranoúpoli pas tegen de avond vertrekt. Het is een rit van 120 km. Wachten in het busstation aan de buitenkant van Thessaloníki betekent mensjes kijken en een rondje slenteren.
Een groepje mannen uit Oekraïne loopt zoekend rond achter de zwartgerokte orthodoxe monnik. Logisch dat zij ook naar Athos zullen reizen. Zij zitten achter me in de bus. In de bergen suist de bus vloeiend door de bochten, mede dankzij de retarder (motorrem) en klimt ook erna even beheerst naar boven.
Het bovenste deel van het portierraam bij de chauffeur is dichtgeplakt met afbeeldingen van ikonen. Naast de chauffeur zijn er nog twee assistenten in de bus. Tijdens de drie uur durende rit houdt één van hen de chauffeur aan de praat, en slaat regelmatig kruisen en legt tot slot zijn hand op zijn hart.
Even voor de eindbestemming voel ik de hand van Georgio, een Russisch-orthodoxe priester uit Oekraïne die achter me zit, op mijn schouder. De monnik wijst in de verte naar de Berg Athos, de Heilige Berg, die als een eenzame, zacht zilveren piramide verschijnt in de gloed van de avondzon. Georgio kijkt verzaligd naar de wonderberg, het voorportaal van de hemel, terwijl zijn Oekraïne in brand staat.
Bij aankomst in Ouranoúpoli is het inmiddels donker geworden. Ouranoúpoli is het laatste dorp voor de grens van de monnikenstaat. Het is een toeristisch dorp met restaurantjes, hotels en met een kampeerverbod.
Even voor de eindbestemming voel ik de hand van Georgio, een Russisch-orthodoxe priester uit Oekraïne die achter me zit, op mijn schouder. De monnik wijst in de verte naar de Berg Athos, de Heilige Berg, die als een eenzame, zacht zilveren piramide verschijnt in de gloed van de avondzon. Georgio kijkt verzaligd naar de wonderberg, het voorportaal van de hemel, terwijl zijn Oekraïne in brand staat.
Bij aankomst in Ouranoúpoli is het inmiddels donker geworden. Ouranoúpoli is het laatste dorp voor de grens van de monnikenstaat. Het is een toeristisch dorp met restaurantjes, hotels en met een kampeerverbod.
Hangend over de balustrade van restaurantjes hangt personeel
om klanten te lokken. Als dit niet lukt, houden ze op straat mensen aan. Gezien
het late tijdstip laat ik me ook verleiden.
In het donker zoek ik een plekje om te slapen. Ik vrees dat
dit hier moeilijk is. Mijn GPS en mijn lamp loodsen me door de donkere steegjes.
Als ik het dorp verken ontdek ik een leeg schoolplein met drie overkapte
ingangen. De laatste ingang lijkt me als slaapplaats het meest gunstig. Ik
spreid daar mijn bedje en geniet even later vanuit mijn slaapzak van een
flonkerende sterrenhemel.
Om 7 uur sta ik op, omdat ik op tijd schoolgaande kinderen
verwacht. Om half acht opent een werkster de deur van de middelste ingang. Ik
begroet haar en hoor dat de leerlingen vakantie hebben.
In het pelgrimsbureau langs de haven, THE HOLY EXECUTIVE OF THE HOLY MOUNT ATHOS, wacht een rij mannen. Vier medewerkers van dit heilige secretariaat wachten
achter een balie op pelgrims. Buiten controleert de politie paspoorten. Ik mag
pas de volgende dag de monnikenstaat betreden. Zo zijn de regels nu eenmaal
volgens de Holy Executive en deze kunnen niet veranderd worden.
Later waag ik nog een poging en gebruik mijn troefkaart,
Sofía Bournátzi van het Verkeersbureau van Chalkidikí. Sofia blijkt dan minder
hoog genoteerd, men neemt geen contact op met haar. Na enig soebatten krijg ik
een troostprijs. Ik mag morgenochtend al met de bevoorradingsboot van 6.30 uur
vertrekken.
Deze dag benut ik om te lummelen in Ouranoúpoli. Op de speelplaats van de school staat een fontein waarin ik mijn kleren kan wassen. Bij een Griekse overbuurvrouw mag ik mijn rugzak stallen. (‘Nein, danke, ein Zimmer brauche ich nicht.’) Bevrijd van het gewicht van de rugzak wandel ik langs de boulevard. De Egeïsche Zee strekt zich uit als een glanzend zijden lichtblauw weefsel tot de gladde rotsen aan de overzijde. Vanaf de boulevard lijken deze rotsen rustende grijze walvissen. Pendelbootjes met pelgrims met bestemming Athos varen driftig in de richting van de Heilige berg.